Frederik van Eeden - biografie en bibliografie

Ja, ik zal ze dooden. Deze lieden dooden niet.
Ze zullen gruwen en rillen. Ze zullen mij allen haten en mij opsluiten. Dit is goed voor hen, voor mij.
Hoe anders moet ik mij aan hen ontrukken, hoe kan ik mij loswringen, los van hun polypenarmen. - Ze trekken mij neer, ze omklemmen en verstikken mij. - Bleek, goor monster, slijmgedrocht.

portret Charivarius Frederik van Eeden werd op 3 april 1860 in Haarlem geboren. Zijn werk als poëet en arts werd vooral gekenmerkt door zijn levenslange zoektocht naar een sociale en ethische filosofie
Van Eeden studeerde in Amsterdam medicijnen en was, samen met Willem Kloos en Albert Verwey, een van de oprichters van De nieuwe gids. In 1894 verliet hij de redactie omdat hij vond dat zijn mederedactieleden te weinig aandacht hadden voor de zogenaamde "ethische schoonheid", maar ook was de Lieven Nijland affaire hier debet aan. Van Eeden stuurde vanaf 1892, onder het pseudoniem Lieven Nijland, brieven naar de redactie van De Nieuwe Gids, waarin scherpe kritieken op zijn eigen werk werden geleverd. Dit met de bedoeling om te weten te komen hoe anderen over hem dachten. Dit werd niet door de gehele redactie als een geslaagd experiment ervaren. Hij was en is echter wel een van de belangrijkste Tachtigers.

Later in zijn leven had hij als arts een praktijk in Bussum. Aldaar startte hij een kliniek voor natuurlijke therapie. In 1898 kreeg deze kliniek een vervolg in Walden, een landbouwkolonie vernoemd naar en gebaseerd op de ideeën van Thoreau. Veel van zijn tijdgenoten keken spottend neer op de sobere levenswijze die hier betracht werd. Later zou van Eeden zijn Walden-experiment zelf ook hekelen in Het beloofde land (1909).
Frederik van Eeden had een veelzijdige persoonlijkheid en hij zocht zijn ethiek in verschillende hoeken; van Hindoeïsme tot in de oprichting van een internationale bond van genieën, die invloed zouden moeten gaan uitoefenen op de machthebbers van de grote naties in de wereld. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is deze bond echter nooit aan beïnvloeding toegekomen. Na veel twijfels en teleurstellingen werd Van Eeden in 1922 lid van de Rooms Katholieke kerk.
Ondanks dat Van Eeden, voornamelijk in het buitenland, bekend was om zijn idealistische sociale theorieën, had hij zijn beroemdheid te danken aan zijn literaire werk. Als eerste trok hij aandacht met het symbolische sprookje De kleine Johannes (1885, het eerste hoofdstuk verscheen eerder in het eerste nummer van De Nieuwe Gids). Het lied van schijn en wezen, waarvan het eerste gedeelte in 1895 verscheen, is een lang filosofisch gedicht, vormgegeven in kunstige terzinen. Zijn psychiatrische ervaringen zorgden voor het materiaal waaruit de roman Van de koele meren des doods (1900) zou ontstaan. Naast gedichten en novellen schreef van Eeden ook nog vele toneelstukken en vertaalde hij een aantal werken van Tagore in het Nederlands.

Op 16 juni 1932 overleed Van Eeden te Bussum.

Pseudoniemen: Guido, Lieven Nijland, Cornelis Paradijs, Varius

Bibliografie Frederik van Eeden

Het sonnet (1883)
Frans Hals (1884)
Het poortje, of De duivel in Kruimelburg (1884)
Grassprietjes (onder ps. Cornelis Paradijs) (1885)
De kleine Johannes Deel 1 (1887)
De kleine Johannes (3 delen) (1887-1906)
Noorderlicht (1888)
Don Torribio (1890)
Studies (1890)
Ellen, Een lied van de smart (1891)
Johannes Viator, Het boek van de liefde (1892)
De broeders (1894)
Studies. Tweede reeks (1894)
Het lied van schijn en wezen (1895-1922)
Lioba (1897)
Studies. Derde reeks (1897)
Enkele verzen (1898)
Van de koele meren des doods (1900)
Van de passielooze lelie (1901)
De blijde wereld (1903)
Over woordkunst (1903)
Studies. Vierde reeks (1904)
De kleine Johannes. Deel 2 (1905)
De kleine Johannes. Deel 3 (1906)
Minnestral (1907)
Dante en Beatrice (1908)
IJsbrand (1908)
De nachtbruid (1909)
Welt Eroberung durch Heldenliebe (1911)
Happy Humanity (1912)
Sirius en Siderius (1912)
Pauls ontwaken (1913)
De heks van Haarlem (1915)
Jezus' leer en verborgen leven (1919)
Het godshuis in de lichtstad (1921)
Uit Jezus' openbaar leven (1922)
Langs den weg (1925)
Jeugd-verzen (1926)
Liber Amicorum (1930)
(1931-1934; dl. 9, 1945)
Brieven aan Henri Borel (1933)
De geestelijke verovering der wereld (1933)

Uitgaven

Over de Tagore-vertalingen van Frederik van Eeden (ed. H.W. van Tricht) (1963)
De briefwisseling tussen F.v.E. en Lod. van Deyssel (ed. H.G.M. Prick en H.W. van Tricht) (1964, 1981[2])
Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900 (ed. H.W. van Tricht) (1971)
Dagboek 1878-1923. Deel 3: 1911-1918 (ed. H.W. van Tricht) (1971)
Dagboek 1878-1923. Deel 4: 1919-1923 (ed. H.W. van Tricht) (1971)
Dagboek 1878-1923. Deel 2: 1901-1910 (ed. H.W. van Tricht) (1971)
Dagboek 1878-1923 (ed. H.W. van Tricht) (1971-1972)
Johannes Viator (1979)
Dromenboek (ed. Dick Schlüter) (1979)
(1980)
Walden in droom en daad (eds. B. Luger en J.S. de Ley) (1980)
Het lied van schijn en wezen (1981[2])
Een bloemlezing uit zijn studies (1982)
Uit het dagboek van F.v.E. (1982)
De broeders (1983)
Grassprietjes (ed. Bernt Luger) (1984)